De druif is eigenlijk net een Westlander in de zomer

Ik was deze week bij Vineyard in Monster en raakte daar aan de praat met Kees. Hij weet veel van druiven, ik van het weer — en als je dat samenbrengt, krijg je een verrassend compleet verhaal over wat een druif nu echt prettig vindt.

De druif houdt van werken in het licht, wil het hoofd koel houden en heeft liever een briesje dan plakweer. Niet te gek, niet te benauwd—doe maar normaal, dan smaakt het leven het best.

Die vergelijking gaat opvallend goed op, want juist hier in het Westland vond de druif zijn plek. Waarom? Simpel: het weer werkte mee.

Ons zeeklimaat is zacht en gematigd. De winters zijn niet te streng, wat jonge druivenranken beschermt, en zomers zijn meestal niet te heet.

Tel daar bovengemiddeld veel zonuren bij op—vooral in het voorjaar—en je snapt waarom druiven hier goed gedijen. Rond 1880 begonnen de eerste telers onder glas, en dat bleek een gouden greep. Daarvoor was de teelt vooral tegen de druivenmuur, aan de zonkant natuurlijk. De lengte van die druivenmuren in Westland was 178km op het hoogtepunt!

Want buiten is mooi, maar in de kas heb je controle. Toch blijft het weer buiten altijd de basis. De zon zorgt voor smaak—hoe meer licht, hoe beter de suikers en aroma’s zich ontwikkelen. In de ideale ‘kasdag’ zit je rond de 22 tot 26 graden overdag, met koelere nachten. Dat dag-nachtverschil helpt de plant om overdag te groeien en ’s nachts te “verwerken”. Luchtvochtigheid? Rond de 70 procent is prettig: niet te benauwd, niet te droog.

Kortom: het Westlandse weer gaf de druif een duwtje in de rug. De kas maakt het verhaal compleet.

Weerman Marco

www.weerstationwestland.nl

info@weerstationwestland.nl\

Bij de foto: Zelfs na de warme zomer zijn er door klimaatbeheersing in de kas nog heerlijke druiven verkrijgbaar.